-
1 qualité
qualité [kaalietee]〈v.〉1 kwaliteit ⇒ hoedanigheid, gesteldheid2 eigenschap ⇒ functie, bevoegdheid3 kwaliteit ⇒ waarde, (het) goede♦voorbeelden:2 homme de qualité • man van aanzien, van standnom, prénom et qualité • naam, voornaam en functieavoir qualité pour • bevoegd zijn te3 de qualité • kwaliteits-, uitstekendf1) kwaliteit2) eigenschap3) bevoegdheid4) sociale rang5) waarde, (het) goede -
2 virer
virer [vieree]♦voorbeelden:virer au rouge • rood worden→ ventII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 overmaken ⇒ gireren, overschrijven, stortenv1) veranderen2) worden4) ronddraaien5) overmaken, storten6) ontslaan -
3 homme de qualité
homme de qualitéman van aanzien, van stand -
4 déconsidération
-
5 annoncer
annoncer [aanõsee]3 aanduiden ⇒ wijzen op, duiden op4 een voorteken zijn van ⇒ een voorbode zijn van, aankondigen♦voorbeelden:→ couleur♦voorbeelden:1 s'annoncer bien, mal • zich goed, slecht laten aanzien1. v1) aankondigen, mededelen2) duiden (op)4) aanmelden2. s'annoncerv -
6 crédit
crédit [kreedie]〈m.〉2 krediet ⇒ tegoed, lening♦voorbeelden:faire crédit à qn. • iemand krediet gevenà crédit • op afbetaling, op kredietcrédit foncier • grondkrediet8 faire crédit à qn., qc. • vertrouwen in iemand stellen, in iets hebbenjouir d'un grand crédit auprès de qn. • een groot gezag bij iemand hebbenm2) kredietbank3) creditzijde, tegoed4) vertrouwen, geloofwaardigheid5) invloed, aanzien -
7 grandeur
grandeur [grãdur]〈v.〉1 grootte ⇒ omvang, lengte, hoogte2 aanzien ⇒ grootheid, grootsheid♦voorbeelden:ordre de grandeur • orde van grootte→ folief1) grootte, omvang2) lengte, hoogte3) aanzien -
8 importance
importance [ẽportãs]〈v.〉♦voorbeelden:événement de première importance • zeer belangrijke gebeurtenisquelle importance? • wat doet het er toe?attacher de l'importance à qc. • gewicht hechten aan ietsse donner de l'importance • gewichtig doenêtre pénétré de son importance • verwaand zijnprendre de l'importance • belangrijk wordend' importance • veel, belangrijkusine de moyenne importance • middelgrote fabriekf1) belang, gewicht(igheid)2) aanzien3) omvang, grootte -
9 pour
pour1 [poer]〈m.〉————————pour2 [poer]〈 voorzetsel〉7 wegens ⇒ vanwege, voor, om♦voorbeelden:pour le directeur • de directeur p(er) o(rder)un député pour tant d'habitants • één afgevaardigde op zoveel inwonerspour cent • percent, procentpour mille • promilleprendre qn. pour un autre • iemand voor een ander aanzienil a parlé pour moi • hij heeft namens mij gesprokenn'y être pour rien • er niets mee te maken hebbenpour rien • voor niets, voor nopêtre pour beaucoup, peu dans qc. • alles, weinig met iets te maken hebbenêtre pour (qc., qn.) • voor (iets, iemand) zijn, achter (iets, iemand) staans'accorder pour dire que • allebei, allemaal van mening zijn datce n'est pas pour dire • niet om het een of anderpour plaisanter, rire • voor de grappour le moins • op zijn minst, minstenspour tout avantage • als enige voordeelpour toute réponse • bij wijze van antwoord, als enig antwoordpasser pour • doorgaan voorse faire passer pour • zich uitgeven voorpour ainsi dire • om zo te zeggen, bij wijze van sprekenpour de bon • werkelijk, echtpour de vrai • echt, menens5 c'est pour aujourd'hui ou pour demain? • komt er nog wat van?pour toujours pour jamais • voor eens en voor altijd6 pour ma part • wat mij betreft, voor mijn partpour ce qui est de • wat betreft, wat … aangaatpour moi • wat mij betreften tout et pour tout • slechts, alles bij elkaar, hoogstenspour quoi (faire)? • waarvoor?pour autant • daarompour si peu (de chose) • om zo'n kleinigheidpour être plus âgés, ils n'en sont pas plus prudents • ook al zijn ze ouder, ze zijn daarom nog niet voorzichtigerpour que 〈+ aanvoegende wijs〉 • opdat, ompour peu que 〈+ aanvoegende wijs〉 • mits, als … maar1. m 2. prép1) voor2) om te3) als4) wat betreft5) wegens, vanwege -
10 face
face [faas]〈v.〉3 uiterlijk ⇒ aanzien, aanblik, gedaante, aspect4 beeldenaar ⇒ kruis, beeldzijde♦voorbeelden:face d'oeuf! • domkop!〈 vulgair〉 face de rat! • rotkop!perdre la face • gezichtsverlies lijdensauver la face • zijn gezicht reddenface à • met uitzicht opfaire face à ses engagements • zijn verplichtingen nakomenla mairie devait faire face à des obligations écrasantes • de gemeente zag zich geplaatst voor loodzware lastenface à face • tegenover (elkaar)se trouver face à face avec qn. • oog in oog met iemand staancracher à la face de qn. • iemand in het gezicht spuwen 〈 figuurlijk〉; iemand van zijn minachting doen blijkenproclamer à la face de l'univers • ten overstaan van de gehele wereld verkondigende face • van vorenune place de face dans le train • een zitplaats in de trein waarbij men vooruit rijdtportrait de face • portret en faceavoir le vent de face • de wind tegen hebbenen face de cela • daartegenoverla maison d'en face • het huis aan de overkant van de straatle voisin d'en face • de overbuurmanaller en face • naar de overkant gaandire qc. à qn. en face • iemand iets recht in zijn gezicht zeggenregarder qn. en face • iemand recht in het gezicht kijkenregarder le péril en face • het gevaar zonder vrees tegemoet zienvoir les choses en face • de werkelijkheid onder ogen zienexaminer qc. sous toutes ses faces • iets grondig bekijken→ pilef1) gezicht2) kant, zijde3) facet, aspect4) kruis, beeldzijde -
11 prendre
prendre [prãdr]1 dik, hard worden ⇒ bevriezen, stollen5 lukken ⇒ aanslaan, succes hebben6 afslaan ⇒ richting, weg nemen♦voorbeelden:prendre à travers champs • dwars door de velden gaanprendre sur soi de • op zich nemen om teII 〈 overgankelijk werkwoord〉2 opvatten ⇒ opnemen, beschouwen4 (aan)nemen ⇒ zich verschaffen, krijgen5 aannemen ⇒ veronderstellen 〈zie voor uitdrukkingen die hier niet vermeld zijn de betreffende zelfstandige naamwoorden〉♦voorbeelden:prendre une femme de force • een vrouw verkrachten, aanrandence tissu prend bien la teinture • deze stof kan gemakkelijk geverfd worden〈 informeel〉 ça te prend souvent? • heb je daar vaker last van?〈 informeel〉 qu'est-ce qui te prend? • wat mankeert jou?, wat is er nou ineens met jou aan de hand, ben je nou helemaal?c'est à prendre ou à laisser • graag of nietil y a à prendre et à laisser • niet alles kloptprendre une personne pour une autre • iemand voor iemand anders aanzienpour qui me prenez-vous? • waar ziet u me voor aan?prendre qn. pour un savant • iemand voor een geleerde houdenle prendre de haut • het hoog opnemenprendre en bonne, en mauvaise part • goed, slecht opnemen→ temps〈 spreekwoord〉 tel est pris qui croyait prendre • die een kuil graaft voor een ander valt er zelf inon ne m'y prendra plus! • dat zal me niet meer overkomen!je vous y prends • nu heb ik je (betrapt)bien lui a pris de • hij heeft er goed aan gedaan te2 genomen, gepakt worden♦voorbeelden:s'y prendre bien, mal • het goed, slecht aanpakken, aanleggense prendre d' amitié pour • vriendschap opvatten voorpour qui te prends-tu? • wie denk je wel dat je bent?1. v1) bevriezen, stollen2) vastkoeken4) aangaan [vuur]6) afslaan7) (mee)nemen, grijpen8) opvatten9) kosten10) aannemen2. se prendrev1) bevriezen -
12 embarquer
embarquer [ãbaarkee]♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:embarquer qn. dans sa voiture • iemand in zijn auto meenemen, een lift gevenv( s'embarquer) -
13 vis-à-vis
vis-à-vis1 [viezaavie]♦voorbeelden:¶ 〈 voorzetsel〉 vis-à-vis de • tegenover, aan de overkant van; 〈 figuurlijk〉tegenover, ten aanzien van, ten opzichte van; 〈 ook〉 in vergelijking met————————vis-à-vis2 [viezaavie]〈m.; ook bijwoord〉1 vis-à-vis ⇒ positie van twee personen, dingen tegenover elkaar♦voorbeelden:se trouver vis-à-vis • plotseling tegenover elkaar (komen te) staan, zittenavoir un parc pour vis-à-vis • op een park uitkijken -
14 poser
poser [poozee]1 poseren ⇒ een houding aannemen, geaffecteerd doen♦voorbeelden:1 poser à qn. • voor iemand door willen gaan, iemand na-apenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 plaatsen ⇒ aan-, op-, in-, afzetten, ergens (neer)zetten, -leggen, hangen3 stellen ⇒ aannemen, uitgaan van4 stellen ⇒ opstellen, voorleggen, opwerpen5 aanzien, grote bekendheid geven ⇒ een status geven, doen opzien naar♦voorbeelden:poser son regard sur • zijn blik vestigen opposer le décor • het decor opstellenposer une pierre • een steen metselenposer des règles • regels opstellenposer que 〈+ aantonende wijs〉 • stellen, aannemen dat4 poser sa candidature pour • zich kandidaat stellen voor, solliciteren naarcela pose un problème • dat levert een probleem op1 geplaatst worden ⇒ (neer)gezet, gelegd worden, (be)rusten (op)3 gesteld worden ⇒ zich voordoen, opduiken4 zich voordoen (als) ⇒ zich opwerpen (tot), spelen (voor)♦voorbeelden:se poser en, en tant que • zich voordoen alsse poser comme • zich voordoen alsv1) poseren, een houding aannemen2) steunen (op)4) een tijdopname maken [foto]5) plaatsen6) stellen -
15 vis-à-vis de
vis-à-vis detegenover, aan de overkant van; 〈 figuurlijk〉tegenover, ten aanzien van, ten opzichte van; 〈 ook〉 in vergelijking met -
16 dignité
dignité [dienjietee]〈v.〉1 waardigheid ⇒ aanzienlijke, hoge post, eervolle onderscheiding2 waardigheid ⇒ eerbiedwaardigheid, aanzien♦voorbeelden:f1) waardigheid -
17 présenter
présenter [preezãtee]♦voorbeelden:¶ présenter bien, mal • een goede, slechte indruk makenII 〈 overgankelijk werkwoord〉4 tonen7 aanbieden ⇒ voorleggen, uiteenzetten♦voorbeelden:présenter un intérêt particulier • iets bijzonders, opmerkelijks hebbenprésenter des symptômes • symptomen vertonenprésenter son permis de conduire • zijn rijbewijs laten zienprésenter Homère à un examen • Homerus als examenstof kiezen1 verschijnen ⇒ zich vertonen, opkomen, zich voordoen♦voorbeelden:ça se présente comment? • hoe ziet dat eruit?deux noms se présentent à l'esprit • twee namen vallen me inse présenter chez qn. • zijn opwachting maken bij, zich vertonen bij iemandse présenter sous des formes anormales • abnormale vormen aannemenv3) presenteren4) tonen5) bieden6) uiteenzetten -
18 acception
acception [aaksepsjõ]〈v.〉♦voorbeelden: -
19 loyalisme
loyalisme [lwaajaaliesm]〈m.〉♦voorbeelden: -
20 tournure
tournure [toernuur]〈v.〉2 wending ⇒ ontwikkeling, verloop♦voorbeelden:2 prendre une bonne, mauvaise tournure • een goede, slechte wending nemencommencer à prendre tournure • vaste vorm gaan aannemen
- 1
- 2
См. также в других словарях:
Louis van Vuuren — (* 23. Juli 1873 in Banjarmasin; † 12. Juli 1951 in Utrecht) war ein niederländischer Wirtschafts und Sozialgeograph. Inhaltsverzeichnis 1 Leben 2 Werke 3 Literatur … Deutsch Wikipedia
Leute — 1. A de richa Lüta werd ma nüd rüdig1. – Sutermeister, 143; Tobler, 371. In Appenzell: Von den reichen Leuten bekommt man nicht leere Hände. (Tobler.) 2. Albern Leut dienen nicht in die Welt. – Petri, II, 4. 3. Alberne Lüe sind ock Lüe. (Hannover … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Kopf — 1. Abgehauener Kopf braucht keine Sturmhaube mehr. 2. Am Kopf des Narren lernt der Junge scheren. Die Araber in Algerien: Am Kopfe der Waise macht der Chirurg Versuche. Die ägyptischen Araber: Er lernt das Schröpfen an den Köpfen der Waisen.… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Christiaan Snouck Hurgronje — Dutch scholar Snouck Hurgronje. Born February 8, 1857(1857 02 08) Oosterhout, Netherlands Died … Wikipedia
Auge — 1. Ab Auge, ab Herz. (Luzern.) 2. Als das aug erfüllet, so ist dem bauch genug gethan. – Henisch, 152. 3. An den Augen sieht man, was einer ist und was er kann. 4. An den augen tevblein vnd in den hertzen tevflein. – Trymberg, Renner, um das Jahr … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Wallonia — Wallonia, or Wallonie, ( fr. Wallonie, de. Wallonien, nl. Wallonië, wa. Waloneye) is the meridional part of Belgium belonging to the Romance linguistic field (about 3,4 millions inhabitants), in opposition to the Germanic linguistic field in the… … Wikipedia
Ferdinand Elbers — Ferdinand Elbers, né le 24 décembre 1862 à Gand et décédé le 8 août 1943 à Molenbeek, était un mécanicien, un syndicaliste et un homme politique flamand. Biographie Il devint secrétaire de la fédération bruxelloise du Parti ouvrier belge (POB… … Wikipédia en Français
Apparitions mariales de Međugorje — Église Saint Jacques de Međugorje Međugorje ou Medjugorje (prononciation /ˈmɛdʑu.ɡɔːrjɛ/ selon l API ou /méh’ djou gor yéh/) est une paroisse catholique de la municipalité de Čitluk en Bosnie Herzégovine. Marie de Nazareth y apparaîtrait à six… … Wikipédia en Français
Schulter — 1. Auf der schwächsten Schulter ruht oft die schwerste Last. Holl.: Die de zwakste schouders heeft, moet het zwaarste pak dragen. (Harrebomée, II, 260b.) 2. Auf Einer Schulter kann man nicht zwei Bürden tragen. Zwei Wassermelonen finden nicht… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon